Home Column's Column 18

Column 18

Kikkers

  

“Wie gaat er met mij mee een boodschap doen?”

 Het is vrijdagmiddag, we hebben net het middageten op en de kinderen zijn aan het uitbuiken in de speelhoek. Ik moet nog even een boodschapje doen en hoop dat één van de kinderen met me mee wil. Gewoon voor de gezelligheid.

“Ik wil wel met je mee, mama.”

 Tara staat voor me en slaat haar armen om me heen. Wat een schat.

Snel stappen we op de fiets en rijden richting het parkje. Hier komen we een moeder en haar zoontje tegen met een grote emmer. Nieuwsgierig kijk ik wat er in zit. Vier grote kikkers proberen langs de gladde wand omhoog te klimmen. “Kikkers? Zijn die er nu al weer?” (Natuurlijk, het is al half april is)

 

Van de afgelopen jaren kan ik mij herinneren dat elk jaar in mei de kikkers beginnen te kwaken. Vaak stop ik dan bij het water om ze te horen en over het water te zien springen. Op zo’n moment geniet ik helemaal van wat de natuur biedt. Het gekwaak vormt zich tot een concert die mijn oren streelt. En nu zijn ze er weer. Over een tijdje zullen de concerten weer beginnen. Heerlijk!

 

Tara en ik stappen op de fiets. Als we langs de vijver fietsen wordt mijn blik er naar toe getrokken: “Tara, zullen we op de terugweg even stoppen bij de vijver om kikkers te kijken?”

 

“Ja, mam, leuk, ik vind kikkers leuk.”

 

Wanneer we onze boodschap in de fietstas hebben gestopt, aanvaarden we de terugweg. Zodra  we het rood/wit gestreepte hek gepasseerd zijn, kijk ik Tara aan: “Zullen we even …?”

 

We stappen af en parkeren onze fietsen aan de kant van het fietspad. Vlug ga ik naar het water. “Bij het riet zijn vast wel kikkers te zien.”

 

Tara pakt mijn hand en buigt voorover: “ik zie niets, hoor.”

 

Ik verplaats mijn voet, een tak kraakt onder mijn voeten…. iets springt in het water.

 

“Tara… Tara… daar sprong er één in het water.”

 

Ik voel met net een klein kind, genietend van het moment.

 

Aan de overkant zie ik een oma met haar twee kleinkinderen. Ze hebben elk een schepnetje.

 

“Ook op zoek naar kikkers?”

 

“Ja, maar we kunnen geen één kikker vinden.”

 

Mijn ogen worden naar het water getrokken. Ineens zie ik iets op een stengel riet. Zal dat een kikker zijn? Warempel, het is er één. Ik wenk mijn dochter, maak het stiltegebaar en wijs richting de kikker. Haar ogen lichten op en blij kijkt ze me aan. Ze is al net zo besmet met het virus als ik.

 

We lopen een stukje opzij en weer zie ik een kikker. Zijn kopje komt net boven het water uit.

 

Naar de overkant gebaar ik dat er hier wel kikkers zijn. Vlug komen de kinderen en hun oma onze kant uit. De schepnetjes worden door het water gehaald.

 

“Oma, ik kan hier ook niets vangen”, het jongetje vindt het niet leuk dat hij nog steeds geen kikker in zijn netje heeft. (Gelukkig)

 Ik pak de kinderen bij de hand en neem ze mee naar de plek waar ik de kikkers gespot heb. Opgetogen roepen ze: “Oma, omaaaaa…….Ik heb kikkers gezien!” Geweldig!
 
Column